 | Eén van de eigenschappen van een rechthoek zit al in
de naam verwerkt --> rechte -hoek. |
 | En als een timmerman zegt dat de hoek recht is --
haaks is -- dan bedoelt hij dat de ene lijn onder een hoek van 90-graden staat
ten opzichte van de andere lijn. |
 | Om de lijnen aansluitend te krijgen zullen we dus 4
keer de hoek om moeten, dus 4 hoeken |
 | Elke hoek heeft 90 graden, dus de som van alle vier
de hoeken is 4 x 90 = 360 graden. |
 | Een andere eigenschap die uit de hoeken van 90
graden volgt, is dat de lengte van lijn A gelijk is aan de lengte van lijn C ;
en dat de lengte van lijn B gelijk is aan de lengte van lijn D. |
 | De omtrek van een rechthoek is de som van de zijden
--> Omtrek O = A+B+C+D |
 | De oppervlakte is A x B |
 | Is de maateenheid die gebruikt wordt centimeters,
cm, dan wordt de uitkomst aangeduid in vierkante centimeters -->
cm² |
 | Is de gebruikte maateenheid meters, dan wordt de
uitkomst van dit sommetje uitgedrukt in vierkante meters --> m² |
 | . |
 | We kunnen in zo'n rechthoek een diagonale lijn
trekken tussen twee overstaande hoeken: |
 | Figuur 2: |
 | Hierboven konden we lezen dat de de som van de
hoeken in een driehoek 180 graden bedraagt, en tevens dat één van de hoeken in
een rechthoekige driehoek 90 graden is. |
 | De andere twee hoeken zullen dus de overige 90
graden moeten verdelen. |
 | In figuur 3 is dus de som van de hoeken R en S
gelijk aan 90 graden R+S=90 graden. |
 | . |
 | Stel nu dat we in figuur 2 de lengte van de
diagonaal willen weten. |
 | Inmiddels weten we dat de lengte van de diagonaal de
schuine zijde is van de driehoek, in figuur 3 staat er een X bij |
 | Om nu die schuine zijde eenvoudig uit te rekenen,
gebruiken we een eigenschap van een rechthoekige driehoek --> en wel dat
de wortel uit de som van de -rechthoekszijde in het kwadraat- de lengte is van de schuine zijde. |
 | De wortel en het kwadraat hebben we de vorige keer
al behandeld, dus dat komt mooi uit. |
 | We noemen de schuine zijde even X, omdat die nog
onbekend is. |
 | De notatie is dan
X =√(c² + D²) |
 | Voorbeeld: stel lengte lijn C
op 3 centimeter en lengte lijn D op 4 centimeter |
 | C = 3cm en D=4cm |
 | C² = 3 x 3 = 9 cm |
 | D² = 4 x 4 = 16 cm |
 | X = √ (9 + 16 ) = √
25 --> 5 cm (omdat 5X5 =25) |
 | |
 | Eén andere eigenschap wil ik
nog even vermelden, en dat is dat wanneer men twee diagonalen trekt in een
rechthoek, deze diagonalen elkaar exact in het midden kruisen. |
 | Figuur 4: |
 | De diagonalen verdelen elkaar
dus precies in tweeën, een eigenschap die we later nog zullen gebruiken, de
lengte van de halve diagonalen q zijn gelijk en de lengte van de halve
diagonalen r zijn gelijk. |
 | Tevens geldt dat q en r even
lang zijn. |
 | . |
 | Tevens ziet u nu vier
driehoeken in de rechthoek ontstaan, waarbij geldt dat de tegenover elkaar
liggen driehoeken exact gelijk zijn, de driehoeken H zijn aan elkaar
gelijk en de driehoeken K zijn aan elkaar gelijk. |
 | Wil ik even een kleine
opmerking maken, en dat is dat de som van de hoeken in elke driehoek 180
blijft. |
 | Het aantal graden wat we
zogezegd te kort komen wordt geleverd door de ontstane hoeken bij het
kruispunt van de diagonalen; ik heb er even vier stipjes ingezet. |
 | Merk op, dat de driehoeken in
dit geval geen rechthoekige driehoeken meer zijn. |
 | We kunnen er wel 8
rechthoekige driehoeken van maken, maar dat zien we even verderop. |
 | Wel zult u zien, dat elke
driehoek twee zijden heeft die even lang zijn, dat zijn die zijden die worden
gemaakt door de halve diagonalen. |
 | We noemen dit een gelijkbenige
driehoek (twee gelijke benen), immers q en r zijn even lang. |
 | ** |
 | Eerst wil ik even een speciale
uitvoering van de rechthoek bekijken, en wel die rechthoek waarbij de
vierzijden even lang zijn. |
 | Een rechthoek waarbij alle
vier de zijden even lang zijn noemen we kortweg een vierkant. |
 | Figuur 5: |
 | In een vierkant geldt dus
A=B=C=D |
 | Een vierkante heeft enkele
mooie gemakkelijke eigenschappen. |
 | Zo is de omtrek 4 x A
(wat ook mag is: 4 x B of 4 x C of 4 x D ) |
 | De oppervlakte is simpel weg
A² ( wat ook mag B² of C² of D² ) |
 | . |
 | De diagonalen maken ook weer
vier driehoeken, die in dit geval alle vier exact gelijk zijn aan elkaar. |
 | . |
 | Wat ook in een vierkant
geldt, is dat de diagonalen haaks op elkaar staan. |
 | Daardoor ontstaan er dus 4
hoeken van 90 graden in het kruispunt. |
 | En omdat deze hoeken van 90
graden één van de hoeken van een driehoek is, die ontstaan door de diagonalen,
zijn het dus rechthoekige gelijkbenige driehoeken. |
 | . |
 | De lengte van de schuine zijde
is in dit geval gelijk aan de lengte van een zijde van het vierkant. |
 | . |
 | Rekenen aan een vierkant is
ook leuk ;-) |
 | Stel, we hebben een vierkant
van 1 x 1 cm. |
 | De omtrek is van 4 x 1 --> 4 cm |
 | De oppervlakte is 1² = 1 cm² |
 | De lengte van een diagonaal is
dan √ (1² + 1²) = √ 2 en dat is
afgerond 1,414 maar liever laat ik die wortel uit 2 gewoon staan als √2
omdat dit bij verdere berekeningen minder fouten oplevert, de wortel uit twee
levert namelijk een getal op wat achter de komma nooit eindigt. |
 | . |
 | Die wortel uit 2, √2
~1,41 moeten we echter onthouden. |
 | . |
 | We weten ook, dat de
diagonalen elkaar exact door midden snijden. |
 | De halve lengte van zo'n
diagonaal is dan een half wortel uit 2 = wortel uit 2
gedeeld door 2 --> (√2)/2 |
 | . |
 | De haakjes zijn een voortvloeisel uit Meneer van Dalen. |
 | Klik op de link als u zich die meneer niet meer voor
de geest kan halen ;-)) |
 | . |
 | Zo'n halve diagonaal, (√2)/2
is één van de rechthoekzijden van de rechthoekige gelijkbenige driehoek. |
 | De schuine zijde van zo'n
rechthoekige driehoek kunnen we berekenen zoals hierboven weergegeven door de
wortel te trekken uit de som van elke "rechthoekzijde in het kwadraat". |
 | Elke rechthoek zijde is
een halve diagonaal, --> (√2)/2 |
 | Een rechthoekzijde in het
kwadraat is dan ((√2)/2)² |
 | We hebben in het vierkant te
maken met een gelijkbenige rechthoekige driehoek, dus beide benen zijn even
lang. |
 | De som van de rechthoekzijde
in het kwadraat wordt dus een simpele optelling van : ((√2)/2)² +
((√2)/2)² |
 | En de schuine zijde X was de
wortel uit die som (optelling) dus geldt --> √ ( ((√2)/2)² +
((√2)/2)² ) en dat is dan weer 1, en zo is 't cirkeltje weer rond. |
 | . |
 | . |
 | Er zijn nog veel meer
eigenschappen, maar die behandelen we in een later stadium, dit is als eerste
basis even voldoende. |
 | Ik wil eerst even verder met
de driehoek, omdat deze in nagenoeg alle figuren voorkomt. |
 | Het is namelijk van belang om
de driehoeken die er zijn goed onder de knie te krijgen. |
 | Zoals we hierboven al zagen is
een rechthoek, of de speciale uitvoering ervan --> het vierkant, niet meer dan
een verzameling driehoeken. |
 | Ook de kubus is een
verzameling driehoeken, maar dan drie dimensionaal. |
 | Ook een cirkel is opgebouwd
uit driehoeken, echter één zijde van elke driehoek is daarbij een booglengte,
allemaal taartpuntjes zullen we maar zeggen ;-) |
 | |
 | Dit is een driehoek die we veel zullen tegenkomen in
de toekomst. |
 | Deze driehoek kenmerkt zich door de hoek van 90-
graden, een rechte hoek. |
 | Hierboven bij figuur 3 werd al uitgelegd hoe de zijde
X te bereken was, en omgekeerd daaruit natuurlijk als X bekend is de zijde C
of D, door middel van de formule:
X =√(c² + D²) |
 | Een ander voordeel van een rechthoekige driehoek is
dat de hoeken eenvoudig te bereken zijn met formules voor sinus, cosinus,
tangens en cotangens. |
 | Daarvoor moet van twee zijden de lengte bekend zijn. |
 | - Sinus = overstaande zijde gedeeld door de schuine
zijde |
 | - Cosinus = aanliggende zijde gedeeld door de schuine
zijde |
 | - Tangens = overstaande zijde gedeeld door de
aanliggende zijde |
 | - Cotangens = aanliggende zijde gedeeld door de
overstaande zijde. |
 | . |
 | Voorbeeld: |
 | Hoek S en R zijn onbekend |
 | We willen de waarde van hoek S weten. |
 | We weten bijvoorbeeld de lengte van D en de lengte van X |
 | We rekenen dan de cosinus uit: aanliggende
zijde gedeeld door de schuine zijde = D/X |
 | Stel D=7,97 en X= 9,398 dan is de cosinus van S -->
7.97/9,398 = ~ 0,84805 |
 | In een Sinus tabel, of op uw zakjappaner kunt u dan
zien dat deze hoek 32 graden is. |
 | Hoek R is dan ook eenvoudig te berekenen: |
 | We weten dat de som van de ingesloten hoeken 180
graden is, we hebben een rechte hoek van 90 graden en hoek S van 32 graden -->
180 - 90 - 32 = 58 graden. |
 | Het zal duidelijk zijn, dat met hetgeen bij figuur 3
werd beschreven, en wat bij figuur 7 werd beschreven, er maar enkele gegevens
bekend hoeven te zijn om daaruit de lengte van de zijden of de hoeken te
kunnen berekenen. |
 | De toevoeging van diverse "gonio formules"
vergemakkelijken de diverse berekeningen nog. |
 | We komen daar later op terug. |
 | . |
 | De gelijkbenige driehoek |
 | Figuur 8: |
 | . |
 | Ik laat het voor dit moment even bij deze
vereenvoudigde uitleg van driehoeken; in een later stadium wordt het
verder uitgebouwd. |
 | Als u de voorgaande stukjes in dit hoofdstuk -3
- basis wiskunde goed hebt bekeken, zult u nu eenvoudig kunnen zien dat
in figuur 11 de lengte van lijn G-W gelijk is aan --> ( ½EF) X
√3 |
 | Zoniet, dan hebt u
waarschijnlijk te snel over alles heen gelezen, of ... ik ben te onduidelijk geweest ;--) |
 | Een goede beheersing hiervan
zal u later een beter inzicht opleveren. |
 | Stuur daarom bij
onduidelijkheden een e-mail aan jan@jstas.com,
met dat wat niet goed is uitgelegd, ik probeer het dan op een andere wijze uit
te leggen. |
 | . |
 | Waarom hamer ik zo op die
driehoeken? |
 | Ik heb het al eerder vermeld,
ontzettend veel figuren zijn opgebouwd of onder te verdelen in driehoeken, u
zag dat in dit korte stukje over veelhoeken al aan de rechthoek en het
vierkant, maar ook de driehoek zelf is weer onder te verdelen in driehoeken. |
 | En die driehoeken komen we in
de beursgrafieken steeds weer tegen, u zag dat bijvoorbeeld al in de
grafiekjes welke te zien zijn in de inleiding -- hoofdstuk 2 |
 | Bekijkt u maar eens de
volgende figuren, ik behandel ze nu niet, dat komt in latere hoofdstukken aan
de orde; maar als u even kijkt zult u zien dat ze zijn opgebouwd uit
driehoeken, en zo zijn er nog veel en veel meer. |
 | . |
 | De vijfhoek, het pentagram: |